Luchthavens, treinstations, metro's, nieuwgebouwde voorstedelijke agglomeraties: deze non-plaatsen, zoals de Franse antropoloog Marc Augé ze noemde, werden lang beschouwd als neutrale, anonieme plaatsen met homogene kenmerken en zonder een eigen identiteit. Maar in de loop der tijd, met de snelle ontwikkeling van de wereldhandel, zijn deze plaatsen een sleutelrol gaan spelen. Ontdaan van hun loutere functie van transitzone, zijn de mobiliteitsinfrastructuren uitgegroeid tot microsystemen van gespecialiseerde steden en bevatten ze alles wat de gebruikers nodig hebben, zowel degenen die er wonen als degenen die er voorbijkomen.
De expliciete bedoeling van de ontwerpers bestaat erin om deze verkeersknooppunten, die eens geïsoleerde „episodes” waren en los stonden van de stedelijke context, om te vormen tot uitgroeisels van de steden. En bij het streven naar die doelstelling worden de meest recente stations en luchthavens overdacht. Van eenvoudige ruimtes waar mensen snel en onaandachtig voorbijkomen, worden het nieuwe postmoderne pleinen, waar mensen tijd doorbrengen in winkels, bars, restaurants en tentoonstellingsruimtes en waar ook de architectuur van het gebouw het bekijken waard is. De non-plaatsen groeien uit tot super-plaatsen en ze ontwikkelen een nieuwe en ongeziene centraliteit: ze worden zeer drukke plaatsen waar reizen niet langer de enige mogelijkheid is, maar één uit vele.
Ook op deze super-plaatsen heeft Cotto d'Este kennis, prestaties en schoonheid weten uit te drukken. De superioriteit van vloeren en bekledingen die niet alleen resistent en eenvoudig te onderhouden zijn, maar die ook een decor scheppen dat de verhalen van de reizigers weet op te vangen en de veiligheid verzekert van de voorbijgangers en van de bezoekers die een snelle tussenstop of een lange pauze maken.